80
OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
In- en uitschakelen van het in-beeld raster
U kunt rasterlijnen op het beeldscherm verkrijgen om u te
helpen bij de compositie van beelden en om er zeker van te
zijn dat de camera tijdens het opnemen recht gehouden
wordt.
Om dit te doen:
Toon het raster
Verberg het raster
Selecteer deze instelling:
On (aan)
Off (uit)
1.
Druk tijdens een opnamefunctie op MENU.
2.
Selecteer de “REC” tab, selecteer “Grid” (ras-
ter) en druk daarna op [ ].
3.
Selecteer de gewenste instelling en druk ver-
volgens op SET.
Specificeren van de defaultinstellingen
bij inschakelen van de spanning
U kunt de camera configureren om bepaalde instellingen op
te slaan tijdens de “mode memory” (functiegeheugen) wan-
neer de camera uitgeschakeld is en verkrijg de instellingen
opnieuw wanneer u de camera weer inschakelt. Dit vermijdt
dat u de camera telkens bij inschakelen opnieuw dient te
configureren.
● Functiegeheugen instellingen
Hieronder volgen de instellingen die in het functiegeheugen
kunnen worden opgeslagen en opnieuw worden verkregen
de volgende maal dat u de camera inschakelt:
flitsfunctie, scherpstelfunctie, witbalans, ISO gevoeligheid,
meterfunctie, flitsgevoeligheid, digitale zoom, handmatige
scherpstelstand
1.
Druk tijdens een opnamefunctie op MENU.
2.
Selecteer de “Memory” (geheugen) tab, en
druk daarna op [ ].
3.
Selecteer de gewenste instelling en druk ver-
volgens op SET.
4.
Selecteer de gewenste instelling en druk ver-
volgens op SET.
Comments to this Manuals