5-15
u Waarden toewijzen aan de coëfficiënten en variabelen van een grafiekfunctie
Voorbeeld Wijs de waarden –1, 0, en 1 toe aan variabele A in Y = AX
2
−1, en teken
voor elke waarde een grafiek
3(TYPE) 1(Y=)
av(A) vx-bw
J4(GRAPH) 1(Y) b(av(A)
!.(=) -b)w
J4(GRAPH) 1(Y) b(av(A)
!.(=) a)w
J4(GRAPH) 1(Y) b(av(A)
!.(=) b)w
ffff1(SELECT)
6(DRAW)
De bovenstaande weergaven zijn gemaakt met de Trace-functie.
Zie “Functieanalyse” (pagina 5-52) voor meer informatie.
k Grafiekeigenschappen wijzigen
u Grafiekeigenschappen wijzigen vanuit het scherm met de lijst met
grafiekrelaties
1. Gebruik in het scherm met de lijst met grafiekrelaties f en c om de relatie te markeren
waarvan u de grafiekeigenschappen wilt wijzigen.
2. Druk op !f(FORMAT) om het dialoogvenster voor
opmaak weer te geven.
Comments to this Manuals