Van start
D-20
(1) Selecteer in het “Beeld vervormen” menu de instelling “Hoekcorrectie” en druk vervolgens op
[ENTER].
z Zoals u kunt zien in de schermafbeeldingen hieronder zullen Projector A en Projector B
ruitpatronen en positietekens projecteren. Het gele ruitpatroon en de gele tekens horen bij
Projector A, en het lichtblauwe ruitpatroon en de lichtblauwe tekens bij Projector B.
z In de linker bovenhoek van het gele ruitpatroon, en iets boven en links van het midden van
het ruitpatroon, verschijnen ook “Vervormingscursors”. Dit geeft aan dat het ruitpatroon van
Projector A op dit moment geselecteerd is en ingesteld kan worden. Voer de vereiste
handelingen uit om het beeld van Projector A correct te vervormen.
(2) Gebruik de [S], [T], [W] en [X] toetsen om de linker
bovenhoek van het ruitpatroon zo te verplaatsen dat deze
overeenkomt met de linker bovenhoek van het
projectiescherm.
z U kunt heen en weer schakelen tussen langzaam en snel
vervormen van het ruitpatroon met behulp van de
[CORRECT] toets. De huidige instelling voor de snelheid
van de cursor wordt aangegeven door de vorm van de
cursor zoals u kunt zien op de afbeelding.
z U kunt het beeld van Projector B heen en weer
schakelen tussen weergeven en verbergen met de
[BLANK] toets.
(3) Druk op de [POSITION] toets wanneer de linker bovenhoek van het beeld van Projector A zich
op de gewenste plek bevindt.
z Hierdoor zullen de vervormingscursors beginnen te knipperen ten teken dat de cursors naar
een andere locatie kunnen worden gebracht.
(4) Gebruik de [X] toets om de knipperende vervormingscursor naar de rechter bovenhoek van
het beeld van Projector A te brengen en druk dan op de [CORRECT] toets.
z Hierdoor zal de cursor stoppen met knipperen ten teken dat u nu de rechter bovenhoek van
het ruitpatroon kunt verplaatsen.
(5) Gebruik de [S], [T], [W] en [X] toetsen om de rechter bovenhoek van het ruitpatroon zo te
verplaatsen dat deze overeenkomt met de rechter bovenhoek van het projectiescherm.
(6) Herhaal de stappen (3) t/m (5) hierboven om de linker en rechter benedenhoeken met elkaar
overeen te laten stemmen.
Opmerking
z De volgende toetsen worden buiten werking gesteld wanneer er een beeld van een signaalbron
wordt geprojecteerd: [S], [T], [W], [X], [CORRECT], [POSITION]. Raadpleeg “Veranderen van het
geprojecteerde beeld bij het vervormen van het beeld ([IMAGE] toets)” (bladzijde D-18) voor
informatie over het selecteren van het geprojecteerde beeld.
(7) Druk op de [A
⇔
B] toets nadat het beeld van Projector A op de gewenste manier is aangepast.
z Hierdoor zullen de gele vervormingscursors voor het beeld van Projector A verdwijnen en
worden vervangen door lichtblauwe vervormingscursors voor het beeld van Projector B.
Vervormingscursors
Positietekens
Ruitpatroon Scherm voor projectie
Verplaatsen met
hoge snelheid
Verplaatsen met
lage snelheid
Comments to this Manuals