5-31
k De afgeleide weergeven
Naast het gebruik van de functie Trace om de coördinaten af te lezen, kunt u ook de afgeleide
op de huidige cursorpositie weergeven.
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het configuratiescherm On voor de optie Derivative.
3. Teken de grafiek.
4. Druk op !1(TRCE) om een cursor midden in de
grafiek weer te geven. De huidige coördinaten en de
afgeleide verschijnen nu op het scherm.
k Grafiektabellen
Met de functie Trace kunt u de coördinaten van een grafiek aflezen en in een tabel met
getalwaarden opslaan. Met de functie Dual Graph kunt u de grafiek en de tabel met
getalwaarden gelijktijdig opslaan. Dit is bijgevolg een belangrijk hulpmiddel om grafieken te
onderzoeken.
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH.
2. Kies in het configuratiescherm GtoT voor de optie Dual Screen.
3. Stel het weergavevenster in (V-Window).
4. Sla het voorschrift op en teken de grafiek op het
hoofdscherm (linkerkant).
5. Activeer Trace Als er meerdere grafieken in de display
worden weergegeven, druk dan op f en c om de
grafiek te selecteren die u wilt.
6. Gebruik d en e om de aanwijzer te verplaatsen en
druk op w om de coördinaten op te slaan in de
getallentabel. Herhaal deze stap om zoveel waarden als
u wilt op te slaan.
7. Druk op K1(CHNG) om de tabel met getalwaarden te activeren.
k Coördinaten afronden
Met deze functie kunt u de coördinaten afronden die met de functie Trace worden
weergegeven.
1. Kies in het hoofdmenu de modus GRAPH .
2. Teken de grafiek.
3. Druk op !2(ZOOM)6(g)3(RND). De instellingen
voor het weergavevenster worden automatisch aangepast
op basis van de waarde Rnd.
4. Druk op !1(TRCE), en gebruik de cursortoetsen
om de cursor langs te grafiek te verplaatsen.
De coördinaten worden nu afgerond weergegeven.
Comments to this Manuals